Nederland investeerde tien jaar lang in het programma Geodata for Agriculture and Water (G4AW). In deze serie blikken hoofdrolspelers terug en kijken ze naar de toekomst. Volgens Hugo Verkuijl en Bart Veenstra van het ministerie van Buitenlandse Zaken was G4AW een innovatief programma dat nog altijd doorwerkt in het digitaliseringsbeleid van hun ministerie.
Buitenlandse Zaken financierde vanaf 2013 het G4AW-programma. Wat wilde uw ministerie met dit programma bereiken en in hoeverre is dat ook gelukt?
Verkuijl: ‘Nederlands beleid is om een bijdrage te leveren aan het verbeteren van voedselzekerheid van kleinschalige voedselproducenten in Afrika. Het idee was om dit te doen met publiek-private samenwerkingen die nadrukkelijk gebruikmaken van digitale toepassingen, waaronder ook satellietdata. Dat bleek een behoorlijk innovatief concept, want in die tijd dacht bijna niemand nog aan de mogelijkheden van digitalisering. Het heeft dan ook resultaten opgeleverd. Bijna 4,5 miljoen kleinschalige voedselproducenten zijn de afgelopen tien jaar in aanraking gekomen met de mogelijkheden van aardobservatiesatellieten en andere digitale middelen. Voor een deel van hen leidde dat tot een grotere productiviteit en een hoger inkomen.’
Hoe wordt het gedachtengoed van G4AW in de ontwikkeling van digitale diensten voor voedselzekerheid voortgezet?
Verkuijl: ‘Dat gebeurt via heel veel verschillende kanalen en organisaties. Neem de Wereldbank, de Verenigde Naties, IFAD en ngo’s, maar ook bedrijven hebben allerlei digitale toepassingen ontwikkeld. Zij hebben digitalisering allemaal geïntegreerd in hun uitvoering. Digitalisering is een van de instrumenten geworden om kleinschalige voedselproducten te bereiken. CABI, een grote internationale organisatie, werkt al lange tijd aan digitale dienstverlening. Via haar programma’s draagt ze bijvoorbeeld bij aan de bestrijding van plantenziektes en daarmee het verhogen van de productiviteit. Net als CABI zijn er meer organisaties die voor G4AW ontwikkelde diensten voortzetten. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken draagt nog altijd, zij het indirect, aan verschillende initiatieven bij.’
Heeft het innovatieve karakter van G4AW ook geresulteerd in onverwachte resultaten?
Verkuijl: ‘Zeker. Ik denk dan meteen aan inclusieve financiering. De satellietdata en digitale toepassingen die we wilden inzetten voor voedselzekerheid, bleken ook een rol te kunnen spelen bij microkredieten en verzekeringen. Voor kleinschalige voedselproducenten is toegang tot microkrediet belangrijk om te investeren in productiviteitsverbetering. Maar de verstrekker van microkredieten wil wel graag weten wat de kans is dat een kleinschalige voedselproducent het krediet kan terugbetalen. Dat kun je deels voorzien op basis van digitale informatie. Hetzelfde geldt voor verzekeringen. Op basis van satellietdata kun je digitale verzekeringsproducten ontwikkelen, waardoor risico’s voor kleinschalige voedselproducten verzekerd kunnen worden.’
Hoe kijkt u terug op de rol van het NSO in het G4AW-programma, en welke rol ziet u voor het NSO in de toekomst in het verschiet?
Verkuijl: ‘NSO is een aanjager van innovatie geweest. Ik woonde in Mali toen daar het GARBAL project werd uitgevoerd voor veehouders. Met behulp van satellietdata konden zij voedselrijke gebieden vinden om hun vee te laten grazen. Dat is een perfect voorbeeld van een digitale dienst waarmee je een hele sector bedient. Zo waren er 25 projecten en partnerschappen die allemaal gestart zijn met de hulp van het NSO. Achteraf kun je zeggen dat de ontwikkelde toepassingen vooral vanuit het aanbod zijn ontstaan en dat ze geënt waren op een privaat verdienmodel: boeren moesten betalen voor de toepassingen. Dat bleek lastig, want veel boeren bleken hiertoe niet bereid. De uitdaging voor het NSO is om samen met andere organisaties meer vraaggestuurd te gaan werken en in te zetten op decentrale financiering of bijvoorbeeld via organisaties als de Wereldbank en IFAD. Lokale overheden moeten ook een grotere rol spelen, zodat toepassingen niet enkel boeren, maar een hele sector in een keer helpen.’
Bart Veenstra, hoe heeft G4AW het digitaliseringsbeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken beïnvloed?
Veenstra: ‘Toen G4AW begon, bestond digitalisering nauwelijks in de ontwikkelingssamenwerking. Ik denk dat het programma zijn tijd vooruit was. Dat is een compliment wat je mag maken aan de bedenkers ervan. De lessen die we leerden van G4AW hebben hun weg gevonden naar het kernbeleid van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Digitalisering is inmiddels niet meer weg te denken uit de ontwikkelingsagenda van Nederland. Overigens zijn wij niet de enige hierin. Om ons heen zijn vergelijkbare inzichten opgedaan, onder meer in Europa en ook door de Verenigde Naties.’
Hoe ziet u de relatie tussen ontwikkelingssamenwerking en de nieuwe Lange-termijn ruimtevaartagenda van de Nederlandse overheid?
Veenstra: ‘De Lange-termijn ruimtevaartagenda laat zien dat je digitalisering – en ruimtevaarttoepassingen in het bijzonder – kunt inzetten als een soort hefboom om de omstandigheden van mensen in de hele wereld positief te beïnvloeden. Omstandigheden op het gebied van voedselzekerheid, maar ook gezondheid, onderwijs en financieel. Daarvoor heb je allereerst een goede digitale infrastructuur nodig en vrije toegang tot informatie. Maar vervolgens ook een ecosysteem waarbinnen innovaties kunnen plaatsvinden. Nederland heeft zo’n ecosysteem en maakt onderdeel uit van de Europese samenwerking op het gebied van ruimtevaart. Het is belangrijk dat we goed nadenken over wat wij de wereld te bieden hebben, maar minstens zo belangrijk om stil te staan bij de context van de ontwikkelingslanden. Waar hebben zij behoefte aan? Wat zijn de vragen die spelen in dat land? Vanuit die vraag kun je innovaties aanjagen.’
Waarom is het belangrijk om ook in de toekomst digitalisering - en meer specifiek aardobservatie - mee te nemen als enabling technologie binnen de context van ontwikkelingssamenwerking?
Veenstra: ‘De vraag stellen is hem beantwoorden. Verander “binnen de context van ontwikkelingssamenwerking” nu eens in: “Nederland”. Waarom is het belangrijk om aardobservatietoepassingen te ontwikkelen voor Nederland? Dan zegt iedereen: dat is toch hartstikke logisch? Voor ons is digitalisering een gegeven. We identificeren ons met DigID, we corresponderen digitaal met het ziekenhuis, zoeken op welke trein we moeten hebben; allemaal met onze smartphone. Waarom zou dit in ontwikkelingslanden anders zijn? Daar is behoefte net zo groot en misschien zelfs groter, juist omdát die landen nog in ontwikkeling zijn. Vaak is er een minder sterke centrale overheid die allerlei digitale diensten opzet. Mensen zijn dus afhankelijk van wat door andere partijen gemaakt wordt. Kijk wat toegang tot de financiële markten of digitaal onderwijs kan betekenen voor de toekomst van een kleine boer in Burkina Faso en zijn gezin. Dat is de reden waarom digitalisering altijd moet worden meegenomen in ontwikkelingssamenwerking.’
Welke rol ziet u hierbij weggelegd voor het NSO?
Veenstra: ‘Wil je succesvol zijn, dan moet samenwerken met de eindgebruikers in de ontwikkelingslanden. Daar ligt een cruciale rol voor het NSO. Misschien niet als een partij die dat zélf allemaal gaat organiseren, maar wel als de kennismakelaar die bedrijven, ngo’s en andere organisaties in staat stelt om Nederlandse kennis en technologie beschikbaar te maken.’
Welke rol spelen digitalisering en ruimtevaarttoepassingen over tien jaar in de wereld van ontwikkelingssamenwerking- en samenwerking?
Veenstra: ‘De wereld verandert snel. Dat maakt het lastig om de toekomst te voorspellen. Wat we zeker weten is dat digitale diensten een steeds grotere rol gaan spelen. Verschillende internationale organisaties stelden vast dat er een digitale kloof is tussen mensen mét toegang tot en kennis van digitale middelen en mensen die het zonder moeten doen. In zo ongeveer elke ontwikkelingsbeleid staat dat we die digitale kloof moeten terugdringen. Nederland staat, samen met Europa, voor goede, transparante, gelijkwaardige en veilige toegang tot digitale middelen voor iedereen. Een belangrijk onderdeel hiervan zijn satellietdata en satellietdiensten, dat heeft het G4AW programma aangetoond. Ik kan geen voorschot nemen op het beleid van de nieuwe regering, maar wat we ook gaan doen, digitalisering speelt daarbij een cruciale rol.’