>

‘Ruimtevaart is nú investeren, om straks te kunnen exporteren’

Nico van Putten neemt afscheid als plaatsvervangend directeur van het NSO. Aan de vooravond van zijn pensioen blikt hij terug én kijkt vooruit: ‘Als we durven te investeren en goed samenwerken, kunnen we met de Nederlandse ruimtevaart ontzettend veel bereiken.’


Nico van Putten. Bron: Netherlands Space Office

Wanneer ontstond bij jou een fascinatie voor de wereld van de ruimtevaart?

‘Mijn verhaal is minder romantisch dan dat van sommige collega’s. Zij vertellen verhalen over de eerste maanlanding. Toen ze die zagen, wisten ze: ik wil in de ruimtevaart werken. Bij mij ging dat anders. Ik had die maanlanding natuurlijk ook gezien, ’s nachts op tv, met mijn vader. Maar het leidde bij mij niet meteen tot die ambitie. Ik ging na mijn studie bedrijfskunde aan de slag bij het Ministerie van Economische Zaken, vooral op het gebied van industrie en transport.’

Hoe werd ruimtevaart onderdeel van jouw werk?

‘In 1992 werd ik hoofd van de divisie Transportmiddelenindustrie. Ruimtevaart viel daar ook onder. Als ik de ruimtevaart écht goed wilde begrijpen, werd mij toen verteld, moest ik zitting nemen in de Industrial Policy Committee van de ESA. Daar leerde ik Daan de Hoop kennen, toentertijd “mister ruimtevaart” en via hem de Nederlandse en Europese ruimtevaartsector. Daarna heb ik dertig jaar lang gewerkt aan technologie en productontwikkeling in de ruimtevaart.’

Waarom koos je juist technologieontwikkeling?

‘Daar zit onze kracht. Dat zag ik ook toen ik mijn carrière bij de Rijksoverheid een aantal jaren onderbrak en bij Bradford werkte. Dat bedrijf bleef relevant door elk jaar met een nieuw of aangepast product te komen. Nederland is steengoed in innovatie. Dat zie je aan aardobservatie-instrumenten als Sciamachy, Omi, Tropomi. En recent aan het MIRI infraroodinstrument voor de James Webb ruimtetelescoop. Er zijn maar een paar landen in de wereld die dit kunnen bedenken en bouwen. Nederland is daar een van.’

Wat is het ‘geheim’ hierachter, denk je?

‘Ons vermogen om samen te werken. Vooral in de combinatie overheid, industrie en kennisinstellingen. TNO, SRON, NLR en de universiteiten van Leiden, Delft en Eindhoven, maar ook de Leidse Instrumentmakers School; zij hebben zoveel specifieke kennis in huis. Daar zit de winst. Het helpt natuurlijk dat we ESTEC in onze achtertuin hebben staan en het Galileo Reference Centre. En hopelijk over een paar jaar een sterke NL Space Campus, want die kan de samenwerking in bepaalde niches nog verder stimuleren.'

Je zegt bewust niches. Nederland moet kiezen?

‘De Nederlandse ruimtevaart is een typisch voorbeeld van te groot voor het servet, te klein voor het tafellaken. We moeten nú investeren. Maar we lopen ook tegen de grenzen van het ruimtevaartbudget aan. Dus moeten we inzetten op de doorontwikkeling van technologie die bijna niemand anders heeft. Dat zit in aardobservatie, maar er komen ook nieuwe terreinen aan waar Nederland het verschil kan maken.’

Waar denk je aan?

‘Lasersatellietcommunicatie. Voor gebruikte technologie werkt TNO onder meer samen met ASML, gesteund door het Nationaal Groeifonds. Over twee, drie jaar zouden we een mooie productiefaciliteit moeten hebben die lasercommunicatie voor satellieten ontwikkelt. Daar ligt wereldwijd een enorme kans vooral omdat het in de toekomst niet gaat om een of twee satellieten, maar om hele constellaties die via lasertechnologie communiceren. We moeten durven risico’s te nemen. Specifieke kennis ontwikkelen en daar een exportproduct van maken.’


Lasersatellietcommunicatie wordt ondersteund vanuit groeifonds. Bron: UNIGE, Xavier Ravinet

Kan dat op meer gebieden dan alleen aardobservatie en lasercommunicatie?

‘Nederland kiest heel zorgvuldig. Wat we doen, doen we goed. Dat zie je bijvoorbeeld ook aan onze zonnepanelen. Een ander domein is componenten en subsystemen. Dat begon met klepjes, pijpjes, metertjes. Inmiddels gaat het over complete voortstuwing voor kleine satellieten. En recent zag je aan Viasat hoe investeringen van de overheid zich dubbel en dwars uitbetalen. Zeven jaar geleden begon Viasat in Nederland met de ontwikkeling van internet voor de vliegtuigen voor onder andere KLM. Nu hebben ze 25 mensen in dienst en binnen drie jaar zullen dat er zeventig zijn.’

Is de ruimtevaartsector in de dertig jaar dat jij erin werkte veel veranderd?

‘Niet zo gek veel. Toen ik de Nederlandse ruimtevaart in 1992 leerde kennen was het een kleine, innovatieve sector. Veel midden- en kleinbedrijven. We waren en we zijn daarmee geen bedreiging voor “de grote jongens” als Thales of Airbus, maar een prettige partner om mee samen te werken. Zeker als je daar de sterke link met universiteiten en kennisinstellingen bij optelt. Het is onze grootste asset: Nederland heeft bijna de hele keten van onderzoek, ontwikkeling en productie beschikbaar. Maar dan wel op heel specifieke producten en diensten.’

Hoe hoop jij dat de Nederlandse ruimtevaart zich verder ontwikkelt?

‘Op korte termijn hoop ik dat de overheid het ruimtevaartbudget verhoogt. Meer geld betekent dat we onze ambities op het gebied van technologische innovatie én economische groei kunnen waarmaken. Dan gaat het niet alleen om hardware. Kijk wat er gebeurt in de wereld van satellietgegevens, bijvoorbeeld naar aanleiding van de situatie in Oekraïne. We kijken nu vanuit de ruimte live mee met wat daar gebeurt. Dat was vijftien jaar geleden ondenkbaar. De toepassing van satellietgegevens gaat een enorme vlucht nemen en Nederland heeft hierin een bijzonder goede uitgangspositie. Nu is de tijd om hierin te investeren, zodat we ook op dit gebied over tien jaar exportproducten hebben.’

Tot slot: ga jij de ruimtevaart helemaal loslaten nu je met pensioen gaat?

‘Ik heb te vaak meegemaakt dat mensen na hun pensionering een advies-bv’tje oprichtten en dan hun opvolgers voor de voeten gingen lopen. Het NSO heeft per 1 mei een directieteam van drie zeer capabele mensen met een sterk boegbeeld in Harm van de Wetering. Dat laat ik met alle vertrouwen los. Ik ga veel reizen met mijn vrouw. Daarnaast blijf ik heel graag betrokken bij de NL Space Campus. Daar heb ik hoge verwachtingen van áls - ik zeg het nog één laatste keer - Nederland blijft investeren in samenwerking en technologieontwikkeling.’