Pieternel Levelt, hoogleraar Remote Sensing aan de TU Delft en hoofd R&D Satelliet Waarnemingen bij het KNMI, begint in maart aan haar American dream. Ze verhuist naar Boulder, Colorado om directeur te worden van een van de laboratoria van het prestigieuze National Center for Atmospheric Research (NCAR). De recent overleden Nederlandse Nobelprijswinnaar Paul Crutzen was er de eerste directeur. ‘Voor mij is het heel bijzonder om in zijn voetsporen te treden.’
Wat ga je precies doen in Amerika?
‘Ik word directeur van ACOM, wat staat voor Atmospheric Chemistry Observations & Modelling. Dit lab is ontstaan in de tijd dat de Nederlandse Nobelprijswinnaar Paul Crutzen onderzoek deed naar het gat in de ozonlaag. Het ACOM is een van de zeven labs van NCAR en wereldwijd een toonaangevend laboratorium op het gebied van atmosferische chemie, mijn vakgebied.’
Hoe kwamen ze bij jou terecht?
‘Ik ken NCAR vrij goed. In 1997 was ik daar als visiting scientist en sindsdien ben ik er nog vaak geweest vanuit mijn functie als wetenschappelijk leider van het Nederlandse satellietinstrument OMI en mede-initiator van Tropomi. In 2018 was ik voor enkele maanden op NCAR voor mijn sabbatical. Juist mijn ervaring met satellietinstrumenten en internationale samenwerking is wat ze zoeken. En de meerwaarde van het netwerk dat ik heb in Europa op het gebied van remote sensing.’
Je bent geen onbekende in Amerika. Op zondag 10 januari nam je nog een prijs in ontvangst van de American Meteorological Society?
‘Namens het hele team van het satellietinstrument OMI, dat onderzoek doet naar de samenstelling van de atmosfeer. We zijn onderscheiden voor de manier waarop we dit project uitvoeren en dan met name hoe we internationaal samenwerking. In het juryrapport schrijft de AMS dat deze samenwerking heeft geleid tot innovatieve satellietgegevens die van groot belang zijn voor onderzoek naar de luchtkwaliteit en toepassingen in de volksgezondheid.’
Over samenwerking gesproken, blijf je in je nieuwe functie ook samenwerken met de TU Delft, het KNMI en andere Nederlandse instituten?
‘Dat leidt geen twijfel. Het lab waar ik directeur van word loopt voor op het KNMI waar het gaat om modellering en het gebruik van metingen vanaf de grond en vanuit vliegtuigen. Daar kan Nederland dus van leren. Omgekeerd heeft Nederland weer veel ervaring en kennis op het gebied van satellietinstrumenten. Als het KNMI, TNO, SRON en de TU Delft nog nauwe gaan samenwerken, heeft Nederland veel te bieden waar het gaat om satellietinstrumenten voor atmosferisch onderzoek.’
Hoe gaat het atmosferisch onderzoek van ACOM zich onder jouw leiding ontwikkelen?
‘Ik kom als nieuwe directeur niet binnenlopen met een heel pakket aan plannen. Ik wil eerst uitgebreid kennismaken en van gedachten wisselen met de medewerkers. Maar een aantal ontwikkelingen zie ik wel voor me. Een intensievere samenwerking tussen Amerika en Nederland in de atmosferische chemie is daar onderdeel van. Nadruk op machine learning, omdat het slim combineren van data veel winst oplevert voor ons onderzoek. En de komende jaren wil ik onderzoek aan de atmosfeer boven Afrika initiëren. De Afrikaanse economie groeit en de populatie neemt toe. Na de Westerse wereld, China en India wordt Afrika het volgende continent met grote luchtkwaliteitsproblemen. Daar moeten we, in nauwe samenwerking met de Afrikaanse bevolking, oog voor hebben.’
Jouw vakgebied wordt de komende jaren steeds belangrijker?
‘Het klimaatakkoord van Parijs gaat over veel meer dan alleen CO2-uitstoot. We weten dat methaan een belangrijke rol speelt in klimaatverandering. Maar dat geldt ook voor andere stoffen in de atmosfeer, zoals koolmonoxide en stikstofdioxide. Atmosferische chemie is een vakgebied dat de komende jaren in staat stelt om goed klimaatbeleid te maken. Hierin spelen satellietdata, ook die van Nederlandse instrumenten, een erg belangrijke rol.’