Een ruw beeld kan nog niet als een kaart gebruikt worden. Er zijn tal van oorzaken te benoemen, die het beeld verstoren, zoals de kromming van de aarde, atmosferische refracties, relief en de snelheid van de satelliet. Met geometrische correcties wordt getracht dergelijke verstoringen zoveel mogelijk te verkleinen, zodat het beeld op een kaart gelegd kan worden. De verstoringen, waarvoor gecorrigeerd moet worden, kunnen simpelweg opgedeeld worden in systematische verstoringen en random verstoringen. De correcties worden doorgaans dan ook in twee stappen uitgevoerd, waarbij eerst de systematische verstoringen worden gecorrigeerd en vervolgens de random verstoringen.
Een voorbeeld van een dergelijke verstoring is de draaiing van de aarde onder de satelliet door tijdens de satellietopname. Deze 'skew distortion' kan gemakkelijk gecorrigeerd worden ('deskewing'). Dit resulteert in een scheef beeld, een parallelogram.
Overige verstoringen kunnen geminimaliseerd worden door gebruik te maken van controlepunten op de grond. Indien deze bekende punten geïdentificeerd worden op de kaart, kan een tranformatie berekend en uitgevoerd worden. Om vervolgens een mooi raster met waarden te verkijgen, dient men ook een interpolatie uit te voeren over de pixelwaarden ('resampling'). Deze laatste stap hoort eigenlijk niet tot de voorverwerking en vindt vaak ook pas in een later stadium plaats.